Over mij

Mijn foto
Groningen, Netherlands
Ik ben John Koster. Geboren in 1960 in Canada. In 1965 naar Nederland verhuisd. Getrouwd, 3 kinderen (zoon 1997, 2 dochters 2003). Eind 2009 begonnen met schrijven. Alle bijdragen op deze weblog zijn door mij, onder eigen naam of Papagoose, geschreven, tenzij uitdrukkelijk door mij anders vermeld. Mijn profielfoto is een afbeelding van een grote Canadese gans en is gemaakt door Andreas Trepte www.photo-natur.de bron: Wikipedia.

dinsdag 29 maart 2011

Statutenplaag

Op een vrome school in Volendam
Studeren skinhead en hanekam
Moslima krijgt straf
Haar hoofddoek moet af
Want men heeft een hekel aan islam

maandag 28 maart 2011

Ierland (1): Is this your bike?

Twee uurtjes vliegen en een compleet andere wereld.
De aankomsthal is niet leeg maar ademt rust uit. De drukte op vliegvelden bij de gemiddelde Europese steden krijgt geen voet aan de grond in Shannon. En vanaf nu hebben we ook geen haast meer. Er hoeft geen trein of bus gehaald worden. Het wachten is op de fietsen. Onze bagage hebben we al verzameld. De grote plunjezak, die ik nog uit mijn diensttijd heb bewaard, heeft zijn nut bewezen om de losse fietstassen, slaapzakken en self-inflatables bij elkaar te houden. Gemakkelijk bij het inchecken in Brussel en gemakkelijk nu om terug te vinden.

Brussel!
Een vliegveld om hoofdpijn van te krijgen en de vakantie met stress te beginnen. Onze splinternieuwe fietsen, Koga Miyata hybrides, compleet Shimano afgemonteerd met 21 versnellingen, voor- en achterdragers, halogeen verlichting, bidonhouders en AXA veiligheidssloten, hebben we met liefde ingepakt in speciale fietshoezen. De pedalen er afgehaald, het stuur een kwartslag gedraaid, de banden halfleeg, in verband met de luchtdruk in het bagageruim van het vliegtuig. Niets aan het toeval overgelaten. En nu maar hopen dat ze de vlucht overleven.

Bij de incheckbalie is het een chaos. En dat is nog lief uitgedrukt. Rijen zijn er niet. Het is één grote mensenmassa. Als wij na twee uur schuifelen aan de beurt zijn en de bagage is ingecheckt, worden onze fietsen door een medewerker ruw op een rolcontainer gesmeten. Ik voel een steek in mijn borst en opwellende tranen. Ik moet ze laten gaan. Het liefst zou ik bij ze blijven in het ruim en hun zadels troostend vasthouden. Dat is helaas niet toegestaan.

Er zijn meer fietsende vakantiegangers die geduldig staan te wachten op hun geliefde vervoermiddel. Links, aan het einde van de aankomsthal, komt een oude man door twee opengaande schuifdeuren. Een fiets aan de hand.
“Is this your bike?” vraagt hij vriendelijk.
“No, sir, this is not our bike,” antwoorden wij beleefd.
Zo gaat hij het rijtje wachtende mensen af, totdat hij de fiets aan de eigenaar heeft overhandigd.
Hij loopt terug de hal uit. Tien minuten later is hij terug met weer een fiets.
“Is this your bike?”
Dit ritueel herhaalt zich een tiental keren.

Nadat wij onze fietsen rijklaar hebben gemaakt, pedalen er weer op, stuur recht en banden opgepompt, bagage opgeladen, lopen we met de fiets aan de hand de hal uit naar buiten. Het begin van twee weken fietsen langs de westkust van Ierland. De stress is vergeten. Het avontuur kan beginnen.

Ik heb het ook moeilijk

“Meneer Koster? Komt u maar, mag ik John zeggen, trouwens? Ik ben Theo.”

“Ja hoor, heb ik geen moeite mee.”

“Fijn. Hoe is het gegaan na vorige week?”

“Ja, gaat wel. Misschien is het nog te vroeg om daar nu al iets over te zeggen. Ik voel me nog steeds kloten.”

“Dat is heel begrijpelijk en dat mag ook, John. Vergeet niet, je hebt ook wel wat meegemaakt.”

“Weet ik. Ik probeer dat iedere keer tegen mezelf te zeggen. Soms denk ik, kom op man, stel je niet aan. Het volgende moment zak ik dan weer in een diepe put.”

“Eén ding, hè, vecht niet tegen dat rotgevoel. Laat het maar komen. Je zult daar toch doorheen moeten. Kunnen jullie hier samen over praten?”

“Niet echt. Mijn vrouw is veel met zichzelf en de kinderen bezig.”

“Ze is vorige week uit het ziekenhuis gekomen, toch? Dan zou het nu wel beter moeten gaan. Je moet niet vergeten, John, vrouwen zijn geschapen om kinderen te krijgen. Ze kunnen meer pijn verdragen, hun lichaam is er voor gebouwd. Voor ons, vaders, is dat anders. Van oudsher zijn we jagers, geldverdieners, die zich niet met de opvoeding bezighouden. Nu, in deze tijd, wordt er veel, te veel naar mijn mening, van vaders verwacht. Jij moet je grenzen aangeven. Communiceren.”

“Ik dacht dat het allemaal wel mee zou vallen, vader worden. Ik wil gewoon drie keer sporten in de week. Een biertje of filmpje pakken met mijn vrienden. Maar ik trek het niet meer, om ’s avonds weg te gaan. Die kinderen huilen maar en huilen maar. ’s Nachts twee keer uit mijn bed, kloten is het. En de volgende dag moet ik weer gewoon werken. Daar wordt niet aan gedacht.”

“Dit is goed, John, gooi het er maar uit. Maar doe dit thuis ook, hè. Jij bent ook belangrijk. Jij hebt het ook moeilijk. John. Moet je luisteren. Ik merk toch bij jou dat er sprake is van het begin van een depressie. Onderzoek heeft uitgewezen dat vaders dat ook hebben na de geboorte van een kind. Vrouwen krijgen het ook, soms. Maar dat komt door de hormonen. Dat noemen we een postnatale depressie. Dat gaat meestal over na een paar weken. Voor vaders zouden we dat een post-papa-tale depressie kunnen noemen. Dus, ik wil maar zeggen, je bent niet de enige. De tijd is om, volgende week zelfde tijd?”

“Graag. En bedankt, Theo.”


Naar aanleiding van een artikel in Trouw over postnatale depressie bij vaders.
Ach, gossie toch!

vrijdag 25 maart 2011

Earth Hour 2011

Het alarmgeluid voor de hoogste paraatheid schalde al tien minuten lang uit de luidsprekers. Bemanningsleden van matroos tot kapitein liepen over de gangen en zorgden ervoor dat burgers zich in hun leefruimtes terugtrokken.

“Attentie, nog vijf minuten tot aardetijd twintig-dertig GMT. Alle officieren naar de brug. Herhaling. Alle officieren naar de brug. Nog vijf minuten.”

Het moederschip, De Terugkeer 5, lag stil na de zojuist uitgevoerde ruimtetijdsprong. De gehele vloot wachtte tot het bevel voor de laatste sprong zou worden gegeven. In deze vijf minuten had iedereen aan boord zijn of haar eigen gedachten. De stilte voor de storm. De spanning was voelbaar.

Na eeuwenlange voorbereiding was het moment aangebroken waarnaar alle mensen van klein tot groot op hun eigen manier hadden uitgekeken. In hun gedachten waren de pioniers die zestig aardejaren lang op Aarde waren geïnfiltreerd in allerlei instanties en organisaties. Zij hadden de terugkeer mede mogelijk gemaakt.

Herinneringen aan de kolonieplaneten kwamen boven.
Aan de beginperiode van de kolonisatie. Het verwerken van het verdriet en het rouwen om de verloren Aarde.
Aan het besef dat terugkeer naar het verleden van de Aarde noodzakelijk zou zijn om te waarschuwen.
Aan de wetenschappers, astronomen, werktuigbouwkundigen, natuurkundigen en biologen, die de plannen hadden gemaakt.
Aan de mensen die achthonderd jaar eerder waren begonnen met de bouw van De Terugkeer 1. Het schip dat zestig aardejaren geleden de pioniers naar de Aarde had gebracht.
En aan de eeuwen daarna waarin de mensheid erin was geslaagd de grote terugkeer voor te bereiden.

Het grootste probleem was geweest de juiste aardedatum en tijd te plannen. En het zorgen voor het beste verrassingseffect. Duisternis op Aarde zou essentieel zijn voor het slagen van de missie. Totdat één van de pioniers het briljante idee had gekregen om te beginnen met Earth Hour, het gedurende één uur uitschakelen van de verlichting op Aarde.

Onder het mom van energiebesparing en bewustwording bij de aardbewoners over het voortbestaan van hun planeet, werd een wereldomvattende campagne opgezet. En nu, na drie jaargangen, was Earth Hour zo een succes geworden dat De Grote Terugkeer kon plaatsvinden ruim anderhalf jaar voor de vernietiging van de Aarde in december 2012. Deze tijd zou nog hard nodig zijn om aan de huidige bewoners de komst van de kolonisten uit de toekomst uit te leggen en om de evacuatie voor te bereiden. Het feit dat de kolonisatie wel degelijk heeft plaatsgevonden, bewijst dat dat gelukt is.

Het doel van de terugkeer zou niet zijn om de vernietiging van de Aarde te voorkomen. Het zodanig ingrijpen in het verleden zou tot onvoorziene calamiteiten kunnen leiden en de delicate balans in het omniversum kunnen bedreigen. Nee, waarschuwen en voorbereiden, zodat de kolonisten hun eigen toekomst veilig konden stellen. Dat zou de tijdcirkel rond maken.

Op de brug hadden de officieren geen tijd voor bespiegelingen over het verleden en de nieuwe toekomst. De laatste sprong moest worden voorbereid.

“Alles in gereedheid voor de laatste sprong, Admiraal.”
“Uitstekend. Uitvoeren.”
“Jawel, Admiraal.”

Op het moment dat op 26 maart 2011 Earth Hour begon, drong De Terugkeer 5 met de gehele vloot door in de dampkring. Een uur later zouden alle schepen veilig zijn neergedaald in de diepste diepten van de Pacific.

Rookgordijn

“Mevrouw, u weet mijn naam niet en ik de uwe niet. Dat moeten we zo houden.”
De uiterlijk goed verzorgde, chic geklede man en de vrouw zaten achter in het grand café aan een tafeltje apart. De man was rustig en straalde gezag uit. De vrouw keek zenuwachtig om zich heen, alsof ze een slecht geweten had.
“Neemt u deze mobiele telefoon. In de namenlijst staat één nummer geprogrammeerd. Belt u dat ieder uur vanaf nu om ons op de hoogte te houden. Als de opdracht is voltooid, moet u het toestel vernietigen.”
“Oké,” zei de vrouw.
“Tenslotte willen mijn opdrachtgevers nog enkele dingen van u weten. Een maand geleden is het immers mis gegaan en dat risico willen we niet weer lopen. Ten eerste: er is absoluut geen gevaar voor de volksgezondheid?”
“Geen enkel gevaar,” verzekerde de vrouw hem, ondertussen ongemakkelijk om zich heen kijkend.
“Prima. Ten tweede: u weet zeker dat de windrichting zodanig is en blijft, dat er voor ons eigen land geen gevaar dreigt voor de periode van drie weken?”
“Ja, dat weten we zeker. De windrichting op zes kilometer hoogte zal de komende drie weken gewoon westelijk zijn. Geen twijfel mogelijk.”
“Akkoord,” zei de man “dan zijn we uitgepraat en wens ik u veel succes. En niet vergeten ieder uur te bellen.”

De twee zwarte four-wheel drives maakten zich langzaam los van de grimmige contouren van de hoofdstad. Het was één uur ’s nachts en de schemering was juist overgegaan in complete duisternis. Over drie uur zou het al weer licht gaan worden. De auto’s reden snel. Ze mochten geen tijd verliezen. Eenmaal op de A1 gaven ze vol gas. Veel verkeer was er niet op de weg en dat was maar goed ook. Hoe minder aandacht hoe beter. Na vijftig kilometer draaiden ze in volle vaart een zijweg op. Dit was een weg met veel steenslag en kuilen. Met aangepaste snelheid reden ze nog een kleine zeventig kilometer verder. Dit kostte hun een dik uur.

Op de plaats van bestemming, onder aan de berg, stond de derde auto hen al op te wachten. Vijf mannen en twee vrouwen stapten uit de drie auto’s. Er werd geen woord gewisseld. Iedereen wist precies wat van hem of haar werd verwacht. Twee zware kisten werden uit de auto’s getild en tien meter verderop neergezet bij een in de haast geplaatst hek.

Eén van de vrouwen haalde een telefoon uit haar jaszak, zocht het voorgeprogrammeerde nummer en belde.
“Zegt u het maar,” zei een zware mannenstem.
“We zijn op de plaats van bestemming. De lading wordt nu aangebracht.”
“Uitstekend.”
Het gesprek werd beëindigd.
Intussen hadden de andere mensen de twee kisten geopend. Uit elke kist werden drie pakketten gehaald. De ontstekingsmechanismen werden geactiveerd. Vervolgens werden de pakketten aan een koord in de drie gaten in de grond neergelaten, in elk gat twee. Zonder verder een woord te zeggen ging iedereen weer in de auto’s zitten. Ze begonnen direct aan de terugreis. In het oosten begon het al weer licht te worden.

Toen de auto’s de snelweg weer waren opgedraaid, hoorden de mannen en vrouwen een diep gerommel. De weg leek te trillen onder de wielen van de auto’s. Eén van de vrouwen glimlachte, pakte de telefoon en belde voor de laatste keer het bekende nummer.
“Ja?”
“Missie volbracht,” sprak de vrouw.
“Dank u,” zei de man aan de andere kant van de lijn opgelucht.

“Excellentie,” zei een zware mannenstem, “de opdracht is uitgevoerd zoals u wilde. Binnen drie dagen zullen de West-Europese landen zware financiële verliezen lijden door deze uitbarsting.”
“Dank u,” zei de minister van Financiën. Hij draaide zich naar het raam van zijn luxe appartement en keek uit over de vroege ochtend in Reykjavik, waar het leven langzaam op gang kwam. Hij glimlachte tevreden.


Geschreven naar aanleiding van de vulkaanuitbarsting op IJsland en de financiële crisis.

donderdag 24 maart 2011

Primo Secundo

De grote koffieruimte, zoals wij dat in Nederland zouden noemen, naast de oeroude kerk in een nauw straatje in het centrum van Rome, gonst van de opgewonden Italiaanse gesprekken. De gezelligheid wordt niet gemaakt door de zaal, want grote lichtbakken aan het plafond verspreiden kil, wit licht. Het zijn de snel en veel met elkaar pratende mensen die de sfeer bepalen.

Het is half elf 's avonds, een tijdstip waarop het leven in Italië pas begint, lijkt het wel. De meeste mensen in de zaal hebben een lange werkdag achter de rug. Naast hun normale baan, doen ze veel vrijwilligerswerk vanuit hun organisatie Sant’Egidio, opgericht in 1968 door een 18-jarige student.

Georganiseerd door Youth for Christ zijn wij in Rome voor een werkvakantie en we mogen meehelpen met het werk dat de Sant’Egidio gemeenschap doet. ’s Middags kleding uitzoeken dat in grote zakken ligt opgeslagen in een enorme loods. Niet het schoonste en dankbaarste baantje, maar ja, als goed christen wil je ook iets voor je naaste doen. In de week dat we hier in Rome zijn, doen we dit werk drie middagen.

’s Avonds vanaf zeven uur werken we mee in de gaarkeuken, waar dagelijks 3000 zwervers en daklozen een gratis tweegangenmaaltijd krijgen aangeboden. Ze hoeven hiervoor niet in de rij te staan, maar worden door ons aan tafels bediend. Drie uur lang buffelen. Er wordt zeer hard, op zijn Italiaans, gewerkt. Wij, als georganiseerde Nederlanders, krijgen de kriebels van het ongedisciplineerd door elkaar rennen en kakelen van tenminste dertig vrijwilligers. Maar natuurlijk krijgen ze het elke avond weer voor elkaar om 3000 magen te vullen. Voor ons een lesje in nederigheid. Het enige waar wij verantwoordelijk voor zijn is het op tijd de mensen voorzien van hun eerste of tweede gang. De zes belangrijkste woorden hebben we snel geleerd. Primo, secundo, aqua, prego, grazie en arrivederci.

Moe, maar voldaan begeven we ons vervolgens naar het avondgebed in de kerk van de Sant’Egidio gemeenschap en worden gastvrij onthaald met koffie of water. We kunnen een half uurtje bijkomen, totdat om elf uur de klok wordt geluid. Nog steeds luid en druk pratend lopen de mensen naar de deur die toegang geeft tot de kerk. Het heeft veel weg van hoe het er in een Pinkster- of Evangelische gemeente in Nederland aan toe gaat. Alles mag en alles kan.

Maar zodra we de deur naar de kerk door zijn, lijkt het alsof we in een andere wereld komen. De mensen zijn stil en eerbiedig. De kerk is koel en sfeervol verlicht. Iedereen zoekt een plekje. We zingen de prachtigste liederen, een aantal gebeden wordt volgens een vaste liturgie uitgesproken. Hun God is een heilig God. De rillingen lopen ons langs de rug en dit komt niet door de koelte in de kerk. Nauwelijks twintig minuten later staan we weer op straat in de zwoele zomeravond. Morgen een nieuwe dag.




http://www.santegidio.org/


woensdag 23 maart 2011

Eens een prins

Zwarte Ooiter zwaan
Galjoen met bolle zeilen
Boegbeeld van verdriet



Tijdens een kanotocht werden wij belaagd door een zwarte zwaan. Met zijn gebolde vleugels en statige hals en kop leek hij op een middeleeuws galjoen. Hij probeerde ons weg te jagen. Ik dacht dat het de prins was uit het land van Ooit, het land dat hij noodgedwongen moest verlaten.

maandag 21 maart 2011

Dinner

(c) Foto Hilde Wegter

This praying mantis
has not yet decided which
prey will soon be his

vrijdag 18 maart 2011

Fietsvakantie

Wij hebben altijd tegen elkaar gezegd:
“Als we kinderen krijgen, dan willen we gewoon blijven doen wat we altijd doen.”
En daar hoort een fietsvakantie ook bij. In de tien jaar dat we samen zonder kinderen waren, gingen we regelmatig op de fiets met vakantie. Twee weken langs de westkust van Ierland, met vrienden met een kind van één jaar door Frankrijk, met z’n tweeën door Noord-Brabant en Duitsland. We hebben het gedaan en het is de leukste manier van vakantie houden.

Nu is onze zoon voor de zomer één jaar geworden en de plannen voor zijn eerste fietsvakantie zijn door ons gemaakt. De fietsen zijn zo goed als nieuw, Koga Miyata hybrides. Een comfortabel en veilig kinderzitje achterop. Voor de bagage hebben we een Bob gehuurd. Dit is een eenwielige aanhanger met een laag zwaartepunt, waarmee je lekker off-the-road kunt rijden zonder problemen. We hebben voor deze gelegenheid zelfs een nieuwe tent gekocht, een tunnel met twee slaapcabines, een vis-à-vis. Lichtgewicht kampeerspullen hebben we nog van onze vorige fietsavonturen. Alles is dik voor mekaar.

De camping in Zeeland is gereserveerd, bij de boer. Dus niet te luxe, zoals het hoort. Voor de eerste nacht onderweg hebben we een trekkershut geboekt, op zo’n negentig kilometer van ons huis. Dat is te doen. Deze twee concessies hebben we gedaan. Het liefst zouden we wegfietsen en wel zien waar de weg ons brengt. Maar met een kind van één, hoewel hij zeer gemakkelijk is, denken we dat dit onverstandig is.

We hebben er zin in. ’s Ochtends vroeg gaan we op weg vanuit de voordeur. De lucht is grijs, de temperatuur valt tegen. Er staat een stevige westenwind. Binnen het uur begint het kind al te dreinen en de eerste regendruppels vallen. De regenpakken gaan aan. Tussen Noord-Brabant en Zeeland moeten we een grote brug over. We fietsen in de regen tegen de wind in, over een smal fietspad langs de snelweg. Leuk is anders. Het kind protesteert. Hij lijkt te vragen:
“Moet ik dit leuk vinden?”

Om zes uur ’s avonds moeten we nog dertig kilometer tot de trekkershut. We besluiten om een hapje te eten ergens bij een Chinees. Het moet wel snel want we moeten verder. Om negen uur bereiken we in de stromende regen onze hut. Moe, maar met een gevoel van trots. Wat is dit toch leuk en avontuurlijk, zo’n fietsvakantie. Morgen is het vast beter weer. En onze zoon heeft het fantastisch gedaan.

De volgende ochtend regent het nog steeds. Het is zelfs de hele nacht niet droog geweest. Gelukkig is het vandaag maar tachtig kilometer naar de camping. We besluiten te vragen of we een dagje kunnen blijven en dat kan. Gelukkig, de boel kan drogen. Het regent de hele dag en de volgende nacht.
’s Morgens kijkt Johanna naar buiten en zegt zomaar:
“Ik weet niet wat jij doet, maar ik ga naar huis!”
Nou ja, zeg. Dat kan toch niet? Dat hadden we niet afgesproken. We moeten dit doen, dat hebben we onszelf toch beloofd? Maar ze is onvermurwbaar. Met lood in de schoenen geef ik toe. Wat een afgang.

De camping wordt afgebeld en we fietsen naar het dichtstbijzijnde treinstation. De Bob blijft achter, die mag niet in de trein. Die halen we later wel op. Aan het einde van de middag zijn we al thuis. Johanna pakt de krant en zegt:
“Zo, even kijken waar het mooi weer is. Ja, Bretagne, daar gaan we heen.”
Die zelfde avond nog wordt de Bob gehaald van het station. De volgende ochtend gooien we alles wat we op de fiets hadden in de auto. Slechts één extra ding gaat mee: een campingbedje voor onze zoon.
In Bretagne hebben we een fantastische vakantie gehad op een echte familiecamping dichtbij zee.
Aaaaarrch.

donderdag 17 maart 2011

woensdag 16 maart 2011

Scoutingkamp


Na een kilometer over het zandpad te hebben gereden, zien we aan de kant op een paaltje een van de leiders van de scoutinggroep zitten. We parkeren de auto. Lot en Hanne mogen hun eigen spullen dragen. Een slaapzak en een matje, hun vakantietas en rugzak. Volgestouwd voor drie dagen scoutingkamp. Lievelingsknuffel bij de hand. Twee nachten slapen in een aantal tenten in een kring ergens in de bossen van Drenthe.

Ze hebben er zin in. Het zijn stoere meiden. Het kamperen in het bos lijkt hun geweldig. Lekker kampvuurtje stoken, marsh mellows en worstjes roosteren. Spelletjes doen en misschien zwemmen in een zelf gefabriceerd zwembadje. Een chemisch toilet met een zeil eromheen, vastgemaakt met touwen aan dikke palen, is de wc. Douchen is er niet bij, wassen en tandenpoetsen gebeurt bij plastic wasbakken.

Als zich rond de leider zes kinderen hebben verzameld, dumpen ze de spullen in een grote bolderkar. Om de beurt mogen ze deze door het bos naar de plaats van bestemming trekken en duwen. Het is aangenaam weer. Nu nog wel. Voor het weekeinde wordt zware regen en onweer voorspeld. Lot en Hanne huppelen zoals zo vaak enthousiast voor ons uit. Of wij nu wel of niet meelopen en straks bij de tenten aangekomen, innig afscheid willen nemen? Het interesseert ze geen fluit.

Hanne snuift de frisse bosgeur op en zegt blij:
“Ik ruik avontuur!”

En een groot avontuur was het. Ze hebben geen droge draad meer aan hun lijf of in de tas. Wij zijn blij en opgelucht dat ze weer heelhuids thuis zijn. Kom op zeg, ze zijn nog maar zeven. Mag het?

Uncle Kurt

Ik kan me het leven in Canada niet voorstellen zonder uncle Kurt. Waarschijnlijk heeft hij niet de volledige vijf jaren dat ik vanaf mijn geboorte daar woonde, bij ons doorgebracht. Maar hij heeft er voor mij altijd bijgehoord. Ik heb geen idee waar hij vandaan kwam, zijn naam verraadt een duitstalige achtergrond. Mijn ouders hebben nog enkele oude foto’s waar hij op staat. Een verlegen man met zwart, achterovergekamd haar.

Uncle Kurt was onze buurman, eerst onze beneden-, daarna onze bovenbuurman. Of in omgekeerde volgorde, dat weet ik niet meer. Vreemd, op een gegeven moment hebben mijn ouders dus met hem geruild van huis. En of hij nu bij ons of wij bij hem woonden, is mij ook niet bekend.

Er was alleen uncle Kurt, daar hoorde geen auntie bij. Hoelang hij al in Canada woonde, wat voor werk hij deed, of hij nog familie had? Ik heb geen idee. Deze vragen zouden best door mijn ouders beantwoord kunnen worden, want ze leven beide nog. Maar, weet je, ik laat het lekker zo. Het heeft iets mysterieus.

Totdat natuurlijk iemand via Spoorloos op zoek is naar zijn of haar halfbroer en vervolgens bij mij terecht komt. Of mijn ouders aan het einde van hun leven tegen mij zeggen:
“We moeten je ook iets vertellen….”
Als dat zou gebeuren, dan zou ik het mysterie uncle Kurt willen oplossen.

Het enige tastbare wat van hem is overgebleven is een rood met witte raceauto, die ik met Kerstmis van hem heb gekregen. Deze heb ik nog steeds. Als je er mee rijdt maakt hij een diep brommend geluid. Hij heeft de tand des tijds glorieus doorstaan. Zo wordt speelgoed tegenwoordig niet meer gemaakt.

Welvarend


De mens verkavelt
hemel gelijk de aarde
blijvende schade



(c) Foto Hilde Wegter

dinsdag 15 maart 2011

Schone energie


Warmte verdelen
over vele levende
zonnepanelen



(c) Foto Hilde Wegter

Blaasbloem


Ruwgebroken steel
Samenspel van kind en wind
Een wolk nazaten




(c) foto Hilde Wegter

Stukjes of pelei

De zondag, zeker de ochtend, is voor ons een rustdag. En die houden we in ere, zolang we er allemaal nog plezier aan beleven. Traditiegetrouw genieten wij op de zondagochtend van ons superontbijt. Tradities binnen ons gezin zijn nooit beklemmend. Ze geven zekerheid en houvast. Ze hebben ook iets geheimzinnigs. Woorden en uitdrukkingen zijn alleen bij ons bekend. Buitenstaanders snappen er niets van. Dat is een veilig en tegelijk spannend gevoel.

“Stukjes, of pelei?”
“Stukjes.”
“Ook stukjes.”
“Ik pelei.”
“Ook spek?”
“Ja.”
De uitslag voor vandaag: vier stukjes, één pelei en vijf spek.

De basis voor het superontbijt is ei en spek. Ei komt in twee verschillende vormen: scrambled en gekookt. Spek wordt gebakken. Pistoletjes en soms croissantjes uit de oven, beschuiten, ontbijtkoek, crackers. Glaasje jus, wel zonder velletjes, of multifruit er bij. In het seizoen hebben we aardbeien met slagroom, af en toe een mango.

Iedereen kent zijn of haar taak. Daarover is geen discussie. Net als met het inpakken van de vakantieauto en het op de camping opzetten en leefklaarmaken van de tent.

“Lot, zet je een muziekje op?”
“Oké, wat?”
“Doe maar iets rustigs, Iona of Capercaillie.”
“Of de Vliegende Speeldoos?”
“Mag ook.”
“Neem je de flipper even mee naar de tafel?”

Rond half elf is de eettafel van tweemeterzestig veranderd in een slagveld. De vloer eronder bezaaid met stukjes en pelletjes.

“Han, wat heb jij goed gegeten, zeg. Meer dan Lot.”
“Ja, maar we hebben vanmorgen van maag geruild.”
“Kopje koffie?”
“Heerlijk.”
“Met koffiemelk of gestampte melk?”

zondag 13 maart 2011

Bananenbladerendoos


Bananen en dozen blijven mij achtervolgen. Het lijkt of die twee onafscheidelijk zijn. Een aantal maanden geleden heb ik me opgewonden over de bananedoos, die kinderen mee naar school krijgen om hun banaan heelhuids op school te krijgen. Ik verbeeld me dat de bananedoosdictatuur toeneemt. ’s Ochtends op de school van de kinderen constateer ik dat het aantal bananedozen gestaag groeit. Het zijn gelukkig wel het meest gele dozen. Eén van mijn dochters heeft een rode, maar die zou nu uit de toon vallen. Deze rode doos ligt bij ons thuis ongebruikt in de kast.

Ik loop met Johanna en kinderen in een grote bouwmarkt. Spulletjes kopen om ons huis verkoopklaar te maken. De kinderen leven zich helemaal uit om ons te bespioneren. Op zoek naar een leuke plant, die een mooi plaatsje bij de voordeur moet krijgen om potentiële kopers over de streep te trekken, loop ik tegen een pot aan met grote groene bladeren er in. Bananenblad, lees ik op het kaartje. Ik kijk schichtig om me heen of ik misschien meer tekenen ontdek van een bananensamenzwering. Gelukkig zie ik alleen mijn kinderen, die zich in het naastgelegen gangpad angstvallig proberen onzichtbaar te maken. Ik speel het spel mee. Ik doe net of ik ze niet zie. Ik haal opgelucht adem. Het gevaar is voorlopig geweken.

Weer thuis sla ik de krant open bij een willekeurige pagina. Mijn blik wordt getrokken naar een foto. Ik lees met belangstelling het bijbehorende artikel. Zie je wel, ik heb gelijk. Nu willen ze dode mensen ook al in bananedozen stoppen. Nee, laat ik het goed zeggen: bananenbladerendozen. Met twee tussen-ennen, want de doos wordt gemaakt van meerdere bladeren van tientallen bananen.

Het bedrijf dat deze dozen maakt heet Ecoffins, dat pretendeert volledig natuurvriendelijk te produceren. De dozen van bananenbladeren zijn er in twee varianten, een ronde en een traditionele. De traditionele is voorgevormd, zodat het lichaam er maar op één manier in kan. Mocht het lichaam niet geheel passen, dan kun je altijd de voeten eraf zagen. In de ronde doos lig je iets flexibeler, je hebt iets meer bewegingsvrijheid. Wil je je bijvoorbeeld eens omdraaien, dan is daar ruimte voor.

Het vooruitzicht om later in een groene doos te liggen spreekt me vreemd genoeg toch aan. Moet ik eerst mijn bananenbladerendozenfobie overwinnen. Daar word ik momenteel voor behandeld.

vrijdag 11 maart 2011

Stichting Hemelse Vader

Uh, even denken, wat was het nummer ook al weer.
Ja, hier heb ik het. 040 - 4037777.

Piep. Welkom bij Stichting Hemelse Vader. Voor al uw geestelijke vragen en bestellingen. Nu volgt een keuzemenu.
Toets 1 voor nieuwe bestellingen.
Toets 2 voor vragen over lopende bestellingen.
Toets 3 als u een klacht hebt over een van uw naasten of een vraag over onze stichting.
Toets 4 als u ontevreden bent over de kwaliteit van uw geestelijk leven.
Toets 5 voor al uw overige vragen.

Oké, uh, 3.

Piep. Welkom bij de afdeling klachten en vragen.
Toets 1 voor een klacht over een naaste.
Toets 2 voor een klacht over uw voorganger of een van uw geestelijk leiders.
Toets 3 voor een vraag over onze stichting.
Toets 4 om terug te keren naar het hoofdmenu.

3 dus.

Piep. Goedemiddag, afdeling public relations, met Rafaël spreekt u. Waarmee kan ik u van dienst zijn?

Oké, ja, hallo. Ik wilde graag de baas zelf spreken. Dank u.

Mag ik vragen waar het over gaat?

Ja, nou, eigenlijk ben ik niet zo tevreden over jullie responstijd.

Dan had u eigenlijk de afdeling klachten moeten bellen. Moment, ik verbind u door.

Nee, dat hoeft n….

Piep. Goedemiddag, afdeling klachten, Met Gabriël spreekt u. Waarmee kan ik u van dienst zijn?

Ik wil graag de baas spreken.

Waar gaat het over?

Wel, een week geleden heb ik een aantal vragen gesteld en tot op heden heb ik nog niets gehoord.

Wat is uw spoedcode? Zonder spoedcode heeft u voor ons geen prioriteit.

Spoedcode? Geen prioriteit? Nou nog mooier.
Ik ben lid van de gemeente “In De Hoogste Versnelling”. Ik ben al 25 jaar wedergeboren christen, gedoopt, zowel ondergedompeld als in de Geest. Ik ben zelfs als kind gedoopt, heb catechesatie gevolgd en belijdenis gedaan. Ik ben theoloog, kringleider en ga elk jaar naar Opwekking. Ik geef trouw mijn tienden en doe elke zondag nog een behoorlijke duit in het zakje. Dit trek ik keurig af van de belasting.
Hoezo, geen prioriteit?
Ik denk dat ik mijn sporen wel verdiend heb.

Uw geboortedatum dan?

Wat heeft mijn geboortedatum er mee te maken?

Voor kinderen onder de 18 maakt de baas een uitzondering. U moet begrijpen dat we het stervensdruk hebben. Wij proberen zo goed mogelijk de belangrijke vragen te scheiden van de futiliteiten. Dus, geen spoedcode of ouder dan 18, geen prioriteit. Ik raad u aan het later nog eens te proberen. Goedemiddag.

Tuut, tuut.

Nou ja zeg.

Kikkerstilte

Kikker
geeft geen
kik meer wanneer
meneer Reiger dreigend verschijnt
Stilte

donderdag 10 maart 2011

OWAHD

Ik zal het maar eerlijk bekennen. Ik had gedacht dat ik geweigerd zou worden. De toelatingseisen liegen er niet om. Mama van minimaal één kind, in welke vorm dan ook. Een gezonde dosis oestrogeen, regelmatig bloggend, behoefte hebbend aan meer lezers. Bereid zijn een link naar de ultieme mamablogslijst op te nemen op je eigen weblog.

Hoewel, als je het goed bekijkt, dan voldoe ik slechts aan één eis niet:
mama van minimaal één kind.
Ik ben papa van minimaal één kind. Mijn oestrogeengehalte is nooit gemeten, dus daarop kan ik niet worden afgewezen. De link naar Mamablogs was snel gelegd en behoefte aan lezers en opbouwende kritieken heb ik ook.

Maar, ik werd direct geaccepteerd, na enkele minuten al. Het is wel even wennen. Enige papa tot nu toe tussen al die mama’s. Creatieve uitspattingen, thuiswerkende moeders, veel foto’s van lieve kindertjes en vakjargon dat me de oren doet klapperen.

Gelukkig bestaan er goede zoekmachines. De betekenis van WAHM was dus snel gevonden: Working At Home Mom. Oké. Blijkbaar zijn er veel wahmmers in Nederland. Ik vind het prima, van mij geen commentaar. Ik werk zelf ook regelmatig vanuit huis. In deze tijd van moderne media, netwerken en middelen is dat geen bezwaar en wordt zelfs door de werkgevers gestimuleerd.

Je zou me een OWAHD kunnen noemen, een Occasionally Working At Home Daddy.

Bananedoosdictatuur


Ik weet niet zeker of het woord officieel bestaat: bananedoos.
Maar ik heb het nu al twee keer getypt, dus mag ik aannemen dat het bestaat.

Mijn kinderen hebben tegenwoordig een bananedoos. Ken je dat?
Dat is een hardplastic doos waarin ze een banaan mee naar school kunnen nemen. Het ene kind heeft een gele, de andere een rode. In het begin had ik wat moeite met de rode bananedoos, het had iets onnatuurlijks. Voor mijn gemoedsrust had de fabrikant beter alle dozen geel kunnen maken. Waarom er ook rode en misschien wel groene of blauwe dozen bestaan, weet ik niet. Een rode tomatedoos kan ik nog plaatsen, of een groene courgettedoos. Niet dat mijn kinderen ooit een courgette mee naar school zouden nemen, trouwens.

Een bananedoos is niet gewoon vierkant of rond met een deksel. Nee, hij is voorgevormd, met een lichte ronding en een smaller uiteinde voor het steeltje.
In een vierkante doos, die je dan fruitdoos noemt, zou je ook een appel, een trosje druiven of een paar tomaatjes mee kunnen nemen. In een bananedoos mag alleen een banaan en dan ook nog op één manier, zodat het steeltje er ook nog goed in past. Is het steeltje onverhoopt te lang of te dik, dan kun je er een stukje afsnijden.

Mijn spelling van het Nederlands dateert nog van voor 1995, toen het groene boekje in een geheel herziene editie werd uitgegeven. Daarom schrijf ik bananedoos en niet bananendoos. In erwtensoep zitten meerdere erwten, in kippesoep over het algemeen maar één kip. Vandaar bananedoos, bestemd voor slechts één banaan.

Nu wil ik een klacht indienen bij TROS Radar. Zonder enig druk-, snij- en prakwerk krijg ik namelijk nooit om zeven uur ’s ochtends een banaan in de doos. Niet in de gele en zeker niet in de rode.
Zouden alle bananentelers alstublieft de vorm van de bananen willen aanpassen aan onze bananedozen? Dank u!

woensdag 9 maart 2011

Dobbeljoeki

De Groote Beer, waarop mijn ouders in 1956 naar Canada vertrokken.


In 1956 zijn mijn ouders naar Canada geëmigreerd. Ze gingen mee in de grote, naoorlogse golf avontuur- en gelukzoekers. Vrienden die een aantal jaren eerder al de oversteek hadden gemaakt, stonden financieel borg. Zij stonden klaar voor de eerste opvang. Voordat ze vertrokken moest er nog even getrouwd worden. De enige mogelijkheid daarvoor was 4 mei. Elf jaar na de bevrijding was dit een vreemde datum, maar het kon niet anders.

Een jaar of twee later spatte de roze wolk van het avontuur behoorlijk uit elkaar toen mijn vader ernstig ziek werd. Een ontstoken blindedarm werd niet onderkend. Infectie en een doorgebroken appendix waren het resultaat. Er volgde een spoedoperatie waarbij de milt en appendix werden verwijderd. Ziektekostenverzekeringen en zorginstanties stonden in de kinderschoenen. Inkomen was er nauwelijks meer.

Mijn moeder was zwanger van mijn zus. Om de problemen het hoofd te kunnen bieden kwamen mijn opa en oma over naar Canada om bij te springen. Mijn oma hielp in huis en mijn opa ging werken. Nu was dit voor hun absoluut niet eenvoudig. Mijn opa was net gepensioneerd politieagent. Beide spraken en verstonden nagenoeg geen Engels. Met handen en voeten en een grote dosis doorzettingsvermogen konden ze zich toch redden.

Mijn oma verbasterde Nederlandse woorden en zinnen tot Engelse uitdrukkingen. Met nog een vleugje Gronings erbij leverde dit soms hilarische uitspraken op. Zo begroette zij eens de bakker die aan de deur kwam met:
“Hai bagger.”
Door haar onschuld leverde dit echter nooit kwade gezichten op.

Mijn zus werd geboren in Kitchener in het KW (Kitchener Waterloo) Hospital. Thuisbevallingen kende men in Canada niet. Toen iemand mijn oma vroeg waar mijn moeder en zus lagen, was haar antwoord een verdraaiing en verbastering van KW (uit te spreken in het Engels als Kay – double U):

“Dobbeljoeki.”

Als een rode wollen draad

Herinneringen aan zelfgebreide truien, mutsen, wanten en sjaals zijn voor mij een gruwel. Zelfs nu ik een halve eeuw op deze aarde rondloop, komen de haren op mijn armen recht overeind als ik eraan denk. Wollen truien kan ik niet dragen als er niet iets met lange mouwen onder zit. En als de trui te dik is, dan denk ik er al helemaal niet aan deze aan te trekken.

Een wollen muts is zo mogelijk nog erger, vooral als ik die vroeger vanwege de kou op mijn hoofd moest zetten. Na tien minuten op de fiets had ik het altijd warm en een muts was dan een beproeving. Het zweet van mijn voorhoofd vermengde zich met de wol van de muts en dit veroorzaakte een jeuk waar ik gek van werd. Voor wanten en sjaals gold hetzelfde. De uitvinder van het fleece mag van mij een standbeeld.

Wanneer ik als kleine jongen van een jaar of acht weer eens een door mijn moeder of oma gebreide trui aan moest, dan stond ik stokstijf met de armen gespreid in de kamer. Het huilen stond me nader dan het lachen. Echt, ik voelde me dan diep ongelukkig. Mijn moeder kon de last enigszins verlichten door lang over mijn uitgestrekte armen te wrijven. De jeuk werd daardoor minder. Een zwaar protest heb ik in mijn herinnering nooit geuit. Ik was een stil en braaf jongetje, volgens mij en mijn familie.

Mijn vroegste herinnering aan wol dateert uit 1965. Mijn moeder, mijn zus en ik waren juist vanuit Canada aangekomen in Rotterdam op een groot passagierschip. Tien dagen varen hadden een einde gemaakt aan mijn verblijf in dat verre land, wat ik beschouw als mijn vaderland. Als kind van vier voelde ik me behoorlijk ontheemd, vooral ook omdat mijn vader niet mee terug kwam op deze boot, maar pas maanden later zou komen.

We werden opgewacht door mijn oma en opa en een jonge vrouw, die mijn tante bleek te zijn. In de trein van Rotterdam naar Groningen zat ik bij deze voor mij vreemde vrouw op schoot. Zij droeg een zware wollen rok. De wol prikte door mijn broek in mijn benen en ik kreeg het spaans benauwd, weet ik nog. Voor mijn gevoel heeft het uren geduurd. Waarschijnlijk heb ik maar enkele minuten bij haar op schoot gezeten. Mijn relatie met mijn tante heeft er later gelukkig nooit onder te lijden gehad.

dinsdag 8 maart 2011

Vluchtige sporen


Vliegtuigmotoren
condenseren de lucht tot
dubbel lijnenspel



(c) Foto Hilde Wegter

maandag 7 maart 2011

Hooggeëerd publiek

Wat een feest!
Drie vrijkaarten en twee reductiebonnen voor een alom bekend en gerenommeerd circus. Bij hoge uitzondering opgebouwd bij een klein dorp in de provincie. Een buitenkansje dat we niet voorbij kunnen laten gaan. We nemen het risico om niet te reserveren, erop vertrouwend dat niet de gehele provinciehoofdstad uitloopt om juist op deze dag het circus te bezoeken. Dan maar op tijd vertrekken, zodat we ruim een half uur van te voren aanwezig zijn.

We hebben plaatsen op de eerste rij banken, net achter de loge, bestaande uit plastic stapelstoelen. De welbekende muffige geur van platgetrapt gras overheerst. We zitten in een verwarmde tent, maar toch is het koud.

Het licht dimt en de muziek komt jammerend op gang. Waarschijnlijk heeft de cd-speler het ook koud. We worden getrakteerd op een wervelende show. Het begint met echte tijgers en een dompteur. Na de paarden in diverse kleuren en maten komen de olifanten langs. Clowns ontbreken natuurlijk niet. Het meisje van de kassa hangt in de trapeze en daarna loopt ze te balanceren op het koord.

In de pauze kunnen de kinderen voor 3 euro op een pony of paard een rondje om de tent lopen. Suikerspinnen kosten 2,50 en lichtgevende zwaaidingen 5 euro. We begrijpen dat ze toch ergens het geld vandaan moeten halen. Het meisje van de kassa, de trapeze en het evenwichtskoord verkoopt ijsjes.

Als iedereen zijn of haar plaats weer heeft ingenomen, kunnen we nog drie kwartier genieten. Het meisje, weer snel in een andere outfit gestoken, komt ons nog verblijden met acrobatiek.

Na afloop huppelt onze Hanne, die zelf op het kindercircus zit, blij en verwonderd over zoveel moois en knaps naar de auto en merkt op:
“Mama, al die meisjes leken wel heel veel op elkaar, hè?”

Lente

Prille zonnestraal
Prikkelt bewust voorzichtig
Mijn frisse gezicht

Paardenbloemenzaad



Parachutisten
Brengen door wind gedreven
Weides tot leven

vrijdag 4 maart 2011

Zonder muts

Vlijmende ijzel
Speldenprikkelt en verstijft
Mijn ontblote hoofd

Schotland (3): Fingal's Cave


Tijdens ons verblijf op het inspirerende en rustgevende eiland Iona, krijg ik de mogelijkheid om met een georganiseerde boottocht het eilandje Staffa te bezoeken. Johanna houdt niet zo van boten en schepen. De overtocht van Nederland naar Schotland, van Oban naar Mull en het pontje naar Iona zijn voor haar voorlopig genoeg geweest. Dit begrijp ik. Eens hebben we ergens in Nederland een VVV bezocht, gevestigd op een woonboot. Hier werd ze al draaierig in haar hoofd en wee op de maag. Een goede beslissing om niet mee te gaan naar Staffa, op een kleine boot over een altijd ruige zee aan de westkust van Schotland. Toch heeft ze wel iets gemist.

Gewapend met een fototoestel en een rugzak met proviand meld ik mij aan de kade, waar vandaan de boot vertrekt. Een twintigtal mensen staat al te wachten. Het is een kleine boot, vergelijkbaar met die waarmee we een aantal jaren eerder de Aran Islands aan de westkust van Ierland hebben bezocht. Het is een mooie dag. De zon schijnt en het is ongeveer vijftien graden, normaal voor deze omgeving in de zomer. Johanna zwaait ons uit. Zij zal de dag in alle serene rust op Iona doorbrengen.

De boot danst over de met witte schuimkoppen getooide golven, die schuin van voren komen. Ik vind het prachtig, maar stel me de tocht voor met windkracht zeven en hevige regen. Dat zou pas een avontuur zijn. Van de andere kant van de boot hoor ik een aantal mensen verrukte kreetjes van opwinding slaken. Dolfijnen! Iedereen die aan mijn kant zit haast zich naar de andere reling. En inderdaad, een groepje van vijf dolfijnen slooft zich uit met sierlijke sprongen. Het zijn net kinderen die met luid gekwebbel de aandacht proberen te trekken. Ik laat me vertellen dat het tuimelaars zijn, een kleine dolfijnensoort. Ze zijn er niet minder mooi om.

Als we Staffa naderen, is Fingal’s Cave al goed te zien. In de Ierse mythologie heeft de held Fingal een doorgang gebouwd tussen Ierland en Schotland: Fingal’s Cave. De ingang van de grot is omlijst met zeshoekige pilaren van basalt, in hoogte variërend van een halve tot tien meter. De golven slaan er op stuk. Meeuwen vliegen rond, zoals altijd met veel lawaai. Bij een houten steiger gaan we aan land. Stappend van de ene basaltpilaar op de andere gaan we naar binnen. De ingang is hoog, ik schat wel vijftien meter. Het water stroomt de grot in en uit, het ritme van de golven buiten volgend. Als ik God was zou ik liever hier wonen dan in welke door de mens gebouwde kathedraal ook. Naast het water is een smal pad, waarlangs we dieper de grot in kunnen lopen.

Ik ga zitten op een pilaar en sluit mijn ogen. In mijn gedachten tover ik de basaltpilaren om tot orgelpijpen. Het geluid van het water wordt muziek, aangevuld met het geschreeuw van de meeuwen.
Ja, nu kan ik Mendelssohn begrijpen, die op deze zelfde plek werd geïnspireerd tot het schrijven van zijn Hebrides Overture. Op dit moment gaat de rest van de wereld aan mij voorbij en daar geniet ik van.

’s Middags maken we een klauterwandeling naar de andere kant van het eiland om de papegaaiduikerkolonie te zien. Deze vogels nestelen op de steile rotsen hoog boven het water. Ik heb gelezen dat dit de grootste kolonie puffins, zoals ze in het Engels heten, ter wereld is. Indrukwekkend.

Vroeg in de avond kom ik terug op Iona. In mijn rugzak heeft de proviand plaats gemaakt voor een aantal onvergetelijke ervaringen.

Schotland (2): Iona


Onze kamer is geboekt voor vijf nachten. De overtocht van Hoek van Holland naar Newcastle upon Tyne en van Oban naar het eiland Mull ook. De vakantie kan beginnen. De auto is ingepakt, de fietsen achterop. We zijn benieuwd hoe het ons zal bevallen, de eerste keer in Schotland.

Op de nachtboot naar Newcastle slapen we elk op een grote slaapzaal. Ik schat dat er ongeveer zestig stapelbedden staan. Ik lig boven, op een bed van hooguit 70 cm breed. Een dun, met plastic bekleed matras en een stevige deining zorgen ervoor dat ik de gehele nacht heen en weer glijd. De volgende ochtend word ik gewekt door een stem uit een luidspreker, die aankondigt dat we Newcastle naderen. Het doet me denken aan het legerkamp MASH. Johanna kijkt ook niet echt vrolijk als we elkaar in de ontbijtzaal treffen.

Een aantal jaren geleden hebben we voor het eerst een concert van de Iers-Engelse groep Iona bijgewoond. Gegrepen door de muziek en de teksten, werden we nieuwsgierig naar de herkomst van de naam van de band. Iona is een eilandje voor de kust van het Schotse eiland Mull. Op dit eilandje landde in de zesde eeuw de Ierse monnik Columba en stichtte daar een klooster. Dit was het begin van het Keltisch christendom in Schotland. Veel van de muziek en de teksten van Iona zijn geïnspireerd op het leven van Columba. Het eiland is tot op de dag van vandaag de ontmoetingsplaats voor leden van de Iona Community, een organisatie die veel praktisch werk doet onder de armen in Schotland. Hier zullen wij vijf dagen doorbrengen en proeven van de sfeer op het eiland.

Het is half tien en we rijden van de boot af. Thuis hebben we de route naar Oban al uitgestippeld. De afstand is nog geen 400 kilometer. De ferry van Oban naar het eiland Mull vertrekt om vier uur ’s middags, dus tijd genoeg. Daarna is het nog zeker twee uur rijden over Mull naar de andere kant. Dan nog een laatste pontje naar Iona. De verwachting is dat we daar tegen zeven uur ’s avonds zullen arriveren.

De autorit door Schotland is prachtig, precies zoals we ons van te voren hadden voorgesteld. Hoe verder we naar het westen rijden, hoe mooier het wordt. Eén lastige hobbel moeten we nog nemen: Glasgow. Er zijn verschillende manieren om er langs te komen. Wij nemen de verkeerde beslissing.
Het kost ons anderhalf uur om deze grote stad achter ons te laten. We vervolgen onze weg langs Loch Lomond naar het noorden en buigen vervolgens weer af naar het westen.

De wegen worden smaller. Het schiet niet echt op. Het laatste stuk naar Oban gaat over een smalle, bochtige weg. De maximum snelheid is 80 en er is nauwelijks gelegenheid om in te halen. Het is half vier en nu moeten we opschieten. Ik neem de nodige risico’s en haal op plaatsen in waar het eigenlijk niet kan. Eerlijk gezegd verwachten we niet dat de boot precies om vier uur zal vertrekken. In Schotland gaat alles zo veel rustiger dan bij ons. Het is vier uur als we Oban binnenrijden. De laatste bocht om en we zien de boot voor onze ogen loskomen van de kade. In de verte zien we de contouren van Mull. Uitgeput door teleurstelling en stress nemen we ons voor ons nooit meer te haasten als we op vakantie zijn.

We kopen kaartjes voor de boot voor de volgende dag en gaan op zoek naar een B&B of hotel. Die is snel gevonden. We genieten van een heerlijke avond in het mooie stadje Oban. Dit zouden we gemist hebben als we de boot wel hadden gehaald. Nog voor de middag de volgende dag bereiken we zonder problemen Iona, na een fantastische tocht over het eiland Mull.

Schotland (1): Al weer een hek!


Tijdens onze eerste vakantie in Schotland hoorden we voor het eerst muziek van de traditionele Schotse band Capercaillie. Een geweldige band, die oude Keltische songs afwisselt met vlotte, populaire nummers en reels, die van oudsher in pubs worden gespeeld. Een capercaillie is een auerhoen. Capercaillie heeft onder andere de muziek gemaakt voor de populaire speelfilm Rob Roy.

Omdat veel van de teksten in het Gaelic zijn en wij daar niets van kunnen verstaan, hebben we met een beetje fantasie voor sommige regels een Nederlandse variant bedacht. Zo hadden wij toen Sebastiaan net was geboren in Gouda een schoonmaakster, die Ike heette. In één van de Gaelic songs, je wilt het geloven of niet, hoorden wij de Nederlandse regel:
”Ike, maak es skoo-oon, maak es skoo-oon. Ike, maak es skoo-oon.”
In werkelijkheid zongen ze natuurlijk iets geheel anders.

De liefde voor Capercaillie is tot op de dag van vandaag gebleven en intussen hebben we een tiental cd’s. Toen Sebastiaan een jaar of vier was en wij opnieuw op vakantie in Schotland waren, maakten we op een dag één van onze vele rondritjes met de auto. Steevast schalde de muziek van Capercaillie uit de boxen. Als het weer het toeliet hadden we de ramen open, zodat we de Schotse bevolking konden laten weten:
“Hoor ons eens van jullie muziek houden!”

Johanna houdt veel van onbekende weggetjes en die heb je in Schotland volop. Dus dirigeerde ze mij een landweg op, onverhard en één auto breed. Geen idee waar de weg toe zou leiden, genoten we van de prachtige omgeving. Om de paar kilometer werd ons de weg versperd door een breed houten hek. Johanna stapte dan uit, deed het hek open en weer dicht, nadat ik met de auto gepasseerd was. Een oude vrouw hield ons staande en vertelde ons:
“This is a private road, dear, but you’re welcome. Just follow on through and you will reach the public road again. Bye now, dear.”
Het was net Mrs. Doubtfire.
Toen we voor de vierde keer voor een gesloten hek stonden, hoorden we Capercaillie zingen:
“Oh, al weer een hek. Oh, al weer een hek.”

We hebben de rest van de vakantie hier veel plezier om gehad en nu nog steeds, zoveel jaren later, proberen we Nederlandse teksten in de songs van Capercaillie te horen.


De site van Capercaillie

donderdag 3 maart 2011

Kaaschippies en nobubbels

Wat is het toch heerlijk dat kinderen van zes zo voorspelbaar zijn en behoefte aan regelmaat hebben. Sinds een aantal weken speelt zich op zaterdagavond een vast ritueel af. Dit begint zich al dagen van te voren af te tekenen.
“Pap, mogen we zaterdag weer laat opblijven?” vraagt Hanne.
“Ja hoor.”
Hanne: “Met kaaschippies?”
Lot: “En nobubbels?”
“Natuurlijk.”

De zaterdagen zijn bij ons gevuld met veel heen en weer rijden met de auto en op de fiets. Dit begint al ’s ochtends vroeg. Om half acht opstaan, omdat Lot om half negen op het voetbalveld moet staan.
Zo rond elf uur zijn we dan weer thuis. Vóór twaalf uur worden enkele bolletjes met knakworst, met mayo, ketchup en/of curry naar binnen gewerkt. Bekertje melk erbij. Seb moet immers om half één op scouting zijn. Ik ben dan om één uur weer thuis. Om kwart voor twee stappen we op de fiets om de meiden naar hun scouting te brengen. Meestal fietsen wij, kinderloos, nog even gezellig naar de stad. Even winkelen, naar de bieb of een ander noodzakelijk ding doen, tot slot een biertje of koffie bij de Ugly Duck. Veel tijd hebben we niet, want om vier uur moeten we terug bij de scouting zijn. Onze zoon wordt daarna nog met de auto gehaald om vijf uur. Half zes thuis, even uitblazen en dan meestal pannenkoeken bakken. Bij hoge uitzondering eten we iets anders.

Lot en Hanne zijn dan al ongeduldig. De televisie gaat aan. De meiden op de bank, pa er tussenin. Johanna en Seb ieder in een stoel.

“Wanneer krijgen we nou kaaschippies?”
“En nobubbels?”
“Om half acht.”

Het grote feest gaat beginnen: mijn vader is de beste! Vier vaders met elk een kind strijden om de titel wie de beste, de sterkste en de slimste vader van Nederland is. De vaders moeten alle onderdelen van het spel doen en dit vergt van hun het uiterste. De kinderen staan er maar een beetje bij aan te moedigen. Drie teams zullen afvallen. Aan het einde blijft er één vaderkindstel over, dat de grote finale gaat spelen: vader moet met een honkbalknuppel een door een pvc-pijp naar beneden rollende meloen tot moes meppen. Dat valt niet mee. Soms lukt het, net zo vaak niet. Lukt het, dan heeft het kind de droomprijs gewonnen. De jongens kiezen vaak een spelcomputer, de meisjes een fotoshoot.

Het mooiste van dit uurtje televisie is, dat het wordt gepresenteerd door onze Yolanthe. Dus tegen acht uur zijn de kinderen blij en papa ook.

woensdag 2 maart 2011